Op computernetwerken wordt over het algemeen gebruik gemaakt van zogenaamde IP-adressen, om computers van elkaar te kunnen onderscheiden. Een IP-adres bestaat uit vier getallen tussen de 0 en 255, gescheiden door een punt, zoals 10.0.0.138 en 192.168.0.1. Deze cijfers zijn niet helemaal willekeurig. De mogelijke combinaties die beginnen met 10.0.0 en 192.168.0 zijn gereserveerd voor lokale netwerken (LAN's), zoals een thuis- of kantoornetwerk. - Hoe weet je dan welk deel gereserveerd is en welk deel vrij? Dat is niet zo moeilijk: kijk naar het subnet-masker! Neem als voorbeeld het veelvoorkomende adres 192.168.0.1. Bij het adres "Wibautstraat 148 in Amsterdam ", weet je dat je in Amsterdam moet zoeken naar de straat Wibautstraat, en daar nummer 148 moet hebben. Dit werkt voor computers eigenlijk net zo: zij zoeken naar amsterdam.wibautstraat.148. Aan een IP-adres kun je bijvoorbeeld zien van welke provider het afkomstig is, als je weet welke IP-adressen bij een provider horen. In een IP-adres als 10.0.0.138 geeft een deel aan tot welk netwerk de computer behoort en een deel wat het id-nummer van een computer is. Welk deel wat is, blijkt uit het subnet-masker. Is het subnet-masker 255.255.255.0, dan betekent dat dat het id-nummer van het netwerk 10.0.0 is, en het id-nummer van de individuele computer 138. Ga er voor thuisgebruik vanuit, dat je subnet-masker 255.255.255.0 is, dat gaat eigenlijk nooit fout. Geef verder nooit IP-adressen aan computers die eindigen op een 0 of op 255, gebruik altijd waarden die lopen van 1 tot en met 254. (Met een 0 wijs je naar het netwerk zelf, met 255 geef je iets anders aan, al weet ik zo gauw niet wat...)
|